Als ik het gebouw binnenstap waar Sint en zijn Pieten zich voorbereiden op wat komen gaat, kom ik gelijk al een paar Pietjes tegen. Heel jong zijn ze nog, maar mogen Sinterklaas toch al helpen. Wat een eer! ‘Het leukste zijn toch echt de blije kinderen hoor’, vertellen ze als ik ze vraag waar ze naar uitkijken. ‘En ik vind het leuk om te roepen en iedereen enthousiast te maken’, roept een andere Piet. ‘Daarom heet ik ook Roeptoeterpiet'. Ik roep door een megafoon, zodat ik zeker weet dat iedereen mij hoort. Soms mag ik ook helpen bij de intocht op televisie, dat is ook erg leuk!’ Hoofdpiet loopt ondertussen rond om te kijken of iedereen zijn spullen heeft. Vooral de zak met pepernoten is natuurlijk heel belangrijk. Want pepernoten uitdelen hoort erbij!

In een aparte ruimte kom ik bij Sinterklaas. Hij ziet er statig uit met zijn lange baard, zijn rode mijter, zijn lange mantel en zijn ring met een grote edelsteen.

‘Heeft u even tijd voor een paar vragen Sinterklaas?’ vraag ik hem. ‘Natuurlijk,’ antwoordt Sinterklaas. ‘Wat wil je weten…’

‘Bent U nooit moe?’ vraag ik hem. ‘Want U heeft een hele lange reis uit Spanje gemaakt. Vorige week was U nog op televisie toen U aankwam in Nederland en bent U ook naar De Mare geweest en nu bent U weer hier in Oudorp.’

‘Nee hoor,’ zegt Sinterklaas. ‘Ik ben nooit moe!’

‘En waar slaapt u vanavond?’ ‘In het Pietenhuis in Broek op Langendijk. Daar worden we elk jaar uitgenodigd. Of heeft ú een logeerplek? Hahahaha, ik maak natuurlijk maar een grapje hè,’ gniffelt Sinterklaas in zijn baard.

Nou, dat zou wat zijn Sinterklaas bij mij de trap op om in de logeerkamer te slapen. Waar moeten dan alle pieten blijven en Ozosnel? Ik stel maar vlug de volgende vraag.

‘U heeft een hele mooie maar warme mantel aan. Heeft U het niet té warm en draagt U die mantel thuis ook altijd?’ ‘Voor thuis heb ik een huispak,’ zegt Sinterklaas. ‘Maar vandaag heb ik mijn beste kleren aan want het is een feestdag!’

‘Waar kijkt U het meeste naar uit?’ ‘Mijn verjaardag op vijf december natuurlijk! Dan krijgen alle kinderen alles wat ze willen hebben.’

‘En u dan?’ ‘Ik krijg ook altijd een mooi cadeau.’

Ik ben blij om dat te horen. Vijf december is tenslotte de verjaardag van de Sint. Het zou gek zijn als hij wel cadeautjes geeft maar zelf niets krijgt.

‘Hoe werd U vanmorgen wakker?’ ‘Nou, zo’n dag van de intocht is toch altijd spannend. Elk jaar weer. Blijft het weer mooi, zijn alle Pieten en Pietjes wel op tijd wakker, zijn de kinderen wel blij… Maar gelukkig is het elk jaar weer een groot feest dus daar kijk ik ook nu weer naar uit.’

‘U gaat zo meteen weer op een boot. Heeft u daar wel zin in? U heeft al zoveel gevaren.’

‘Op de boot is altijd leuk. Ik ben gek op water. En dan al die kinderen op de wal zien staan, dat is echt mooi.’

‘Ik mis Ozosnel, gaat die vandaag niet mee?’ ‘Nee, Ozosnel was erg moe vanmorgen. Dus we hebben besloten dat hij vandaag op stal mag blijven. Daar wordt hij lekker verwend met vers hooi en een extra worteltje.’

‘We gaan verder met onze reis!,’ roept Hoofdpiet. ‘We gaan vertrekken.’

‘Tot straks Sinterklaas,’ zeg ik nog vlug. ‘Goede reis.’